stukjes enzo

Wielervirus

Ze zoeven hard voorbij. Van links en van rechts gaan ze langs je heen, en meestal zijn ze ongeduldig. Met hun blikken op oneindig, het vuur in de ogen, knallen ze door het Hollandse landschap. ‘Opzij!’, ‘Pardon!’, of ‘Links!’ zijn vaste termen die zij schreeuwen als ze je passeren. Sommige van hen hebben dan nog netjes een belletje, maar eigenlijk is dat uit den boze. Dus er wordt veelal geschreeuwd. Door de snelheid, de endorfine én de adrenaline klinkt dat vaak stukken onaardiger dan ze bedoelen. Ze willen eigenlijk alleen maar de veiligheid van de ander, plus van henzelf – garanderen. Maar hard fietsen, dat willen ze ook. Tussen veiligheid en hard gaan voeren ze continue strijd. De kreten en de woest wuivende bewegingen zijn daarvan een logisch gevolg. Ze fietsen in een moordend tempo, het liefst passen ze dit tempo niet of nauwelijks aan. Hun cadans is heilig. Met de bananen en ontbijtkoeken half hangend uit de zakjes op hun ruggen, stieren ze door. Als het fietspad slecht of hobbelig is, rijden ze gewoon op de autobaan. Ja, alsof het mag, alsof die weg van hún is. Belachelijk gewoon. Rood licht telt als groen wanneer er niets aankomt. Zo hoeven ze niet steeds in en uit te klikken. Kilometers vreten, dat doen zij het liefst. Dicht achter elkaar rijden, in ’t wiel hangen. Levensgevaarlijk, maar o zo fijn, om zichzelf uit de wind te houden. Een gemiddelde snelheid van rond de 33 km/h vinden ze lekker, als ze dat constateren aan het eind van hun rit op Strava. Met de wind in de rug pakken ze het liefst een snelheid van ergens ver in de 40. Zo, dat het nét niet eng wordt. Alles onder de 26 is traag, vinden zij. Tegenwind is hun vijand, maar ook hun vriend. Want daar worden ze sterker van. Bergjes vinden ze heerlijk, mits ze enigszins licht van gewicht zijn. Anders wordt het een uitputtingsslag. Als ze een weekend weg zijn met gezin of met vrienden, zijn zij het grootste gedeelte van de dag afwezig. Er moet gefietst worden. Gaan ze op sociaal familie- of vriendenbezoek aan de andere kant van het land, moeten hun spijkerbroeken, truien en normale schoenen mee in een tas in de auto, zodat ze heen kunnen fietsen. En ze gaan er dan dus ook voor het gemak vanuit dat ze zichzelf kunnen opfrissen in de badkamers van hun vrienden of familie, totaal ‘in their space’. Om zich vervolgens als uitgehongerde werkpaarden op de hapjes te storten. En op de terugweg in de auto in een lekkere roezige slaap te vallen, fiets achterin, iemand anders laten rijden. Op een terras tijdens een pauze ‘in de koers’, gekleed in gek uitziende strakke zemen broekjes en onhandige wielerschoenen, willen ze koffie; snel en goed heet. Het liefst met een groot stuk taart ernaast. Of met tosti’s. Koolhydraten hebben ze nodig, veel en snel. Hun bidons vullen ze ongegeneerd op het toilet. En weg zijn ze weer, met hun gedachten bij de tocht. De wind in hun haren. Hun benen die het werk doen. Ik heb het natuurlijk over wielrenners. Zij wielrenners; zij zijn een ontzettend irritant slag volk. Een slag volk met een bevlieging; het wielervirus.

Dan nu het ergste van alles.
Ik ben ook besmet.

markus-spiske-35119

*Beeldmateriaal: Unsplash
*Tekst: Aukje Wouters

You Might Also Like